Schrijftechnieken: hoe zet je ze in?
Schrijven is een vak apart – hoe vaak hoor je deze uitdrukking niet? Het is een cliché, maar hij klopt wel. Een goed verhaal op een pakkende wijze vertellen op schrift, dat valt niet mee. Een belangrijk onderdeel van schrijven is kennis van verschillende soorten schrijftechnieken. Hiermee maak je je teksten krachtiger, beeldender en meeslepender. De correcte inzet van schrijftechnieken kan hét verschil maken.
Wat voor schrijftechnieken zijn er eigenlijk? En veel belangrijker nog: hoe zet je die schrijftechnieken in? In dit blog laat ik je een drietal technieken zien met voorbeelden hoe het niet moet en voorbeelden hoe het wel moet.
Show, don’t tell of zoals ik het noem…
Show AND tell.
Waarom noem ik dit anders dan iedere schrijfschool die je tegenkomt? Omdat het geen kwestie van óf – óf is, maar van én – én in je boek! Ga maar eens na: heb je ooit een boek gelezen waarin alleen maar verhalend wordt geschreven of alleen maar wordt verteld?
Iedere goede schrijver weet ‘show’ af te wisselen met ‘tell’. Als schrijver weet je exact wanneer je welke techniek inzet en waarom.
- Show: wanneer je de lezer wilt meeslepen in je alinea. Hetgeen je schrijft moet voelbaar zijn.
- Tell: wanneer je snel informatie wilt geven aan je lezer. Denk aan een tijdsprong.
Voorbeelden
- Lisa was verdrietig omdat haar hond was weggelopen.
Dit is ‘tell’ en is in deze context niet de beste keuze. Waarom? Je neemt de lezer niet mee in het gevoel van Lisa, de hoofdpersoon.
Lisa staarde naar de lege mand bij de deur. Haar vingers trilden toen ze het riempje oppakte. Ze snikte en veegde een traan weg met haar mouw.
Dit is ‘show’. Het verschil tussen deze 2 zinnen is voelbaar.
- 3 dagen later en ik had nog niks gehoord. Ik heb wel 100 keer gebeld, als het al niet meer was.
Ook dit is ‘tell’, maar in deze context geven we de lezer wat informatie waar we niet over hoeven uit te wijden.
Ik staarde naar de telefoon. Het scherm bleef zwart. Wegleggen kon ik niet – wat als hij belde en ik miste het? Of erger: wat als de politie belde om te vertellen dat hij dood was?
De laatste slok van mijn 4e kop koffie in 3 uur tijd gleed warm mijn keel in. Met een klap zette ik de mok neer en tikte op het telefoonscherm. Bellen – recent – Peter.
De tergend langzame toon. Ik kon hem al dromen. Neem op, neem op, neem op.
Voicemail. ‘This voicemailbox is full.’
Ik smeet de telefoon weg, greep met mijn handen mijn haren vast en schreeuwde.
Dit is ‘show’. Hier worden we meegezogen in de belevenis van de hoofdpersoon. Dit kun je prima als vervolg inzetten op ‘tell’ of in plaats van het stukje informatie hierboven, afhankelijk van je verhaal en wat je wilt zeggen met dit hoofdstuk.
Zinsbouw en ritme
Veel beginnende schrijvers schrijven in een monotone cadans: elke zin heeft dezelfde lengte en structuur. Dit kan je tekst saai maken. Door af te wisselen met korte en lange zinnen, en door verschillende zinsconstructies te gebruiken, houd je de tekst levendig. Bovendien bepaalt het ritme van je alinea in welke mate je spanning opbouwt.
Voorbeelden
- Tim liep naar de deur. Hij deed hem open. Hij keek naar buiten. Het regende. Hij zuchtte.
Pff. Hoe saai is dit? Bovendien leest het storend en is het verwarrend voor de lezer. Ook gebeurt er niks in deze tekst. Hoe je deze 5 zinnen om kunt zetten naar een spannende scène, die vragen oproept bij de lezer én die een lekker ritme en zinsopbouw aanhoudt:
Tim liep naar de deur. Zijn hele lichaam trilde. Hij stak een hand uit naar de deurknop en twijfelde. Donder brulde boven zijn hoofd. Met een schok trok hij de deur open en sprong naar buiten. De regen kletterde op hem neer als een koude douche. Een flits liet hem in beweging komen en met de donder op zijn hielen rende hij zo hard als hij kon.
Zintuigen
Menig beginnend schrijver vergeet het gebruik van de zintuigen. Maar deze schrijftechniek is heel belangrijk. Door de zintuigen in te zetten, neem je lezers mee in de belevenis van je personages. Kijk maar eens naar het verschil in de 2 voorbeelden:
- De markt was druk. Overal stonden kraampjes met eten.
- De geur van versgebakken brood vermengde zich met de kruidige dampen van de tajine. Mensen duwden zich langs elkaar heen, de lucht gevuld met geroezemoes en het roepen van de handelaars. Een duidelijk toeristisch koppel lachte terwijl de man een stukje authentiek streetfood in de mond van zijn metgezel stopte.
Het verschil tussen beide passages mag duidelijk zijn. In het eerste voorbeeld weet de lezer alleen dat de hoofdpersoon op een markt met kraampjes is. Er wordt geen beeld geschept en het ontbreekt aan sfeer. In het tweede voorbeeld kan de lezer zich een voorstelling maken van de setting: waarschijnlijk zijn we ergens in Azië. De hoofdpersoon lijkt bekend te zijn met de markt. We zetten hier de zintuigen horen, zien, en ruiken in om een beeld te geven van de scène.
Dit zijn maar drie voorbeelden voor een eindeloze rij aan technieken die je in kunt zetten. Een volgend blog zal ik er nog eens een paar beschrijven, maar voor nu hoop ik dat je veel hebt aan deze 3 belangrijke technieken. Als je hier je weg in vindt als schrijver, heb je al een hoop gewonnen!
Blijf schrijven, blijf oefenen, blijf lezen en als je eens wilt sparren, weet je me te vinden.
Liefs,
Anne. Jouw schrijfcoach op maat.